Oog voor digitale inclusie door zorgprofessionals in opleiding

14 april 2021
Oog voor digitale inclusie door zorgprofessionals in opleiding
Personeel
Premium

Op 12 maart 2020 werden de eerste grote maatregelen van de lockdown aangekondigd. Ook op de zorgverlening had deze lockdown impact: ziekenhuizen raakten overbelast en diverse eerstelijnspraktijken moesten per direct hun deuren sluiten. Deze verandering in de gezondheidszorg had ook gevolgen voor de vele studenten die stage liepen.

Om inzicht te krijgen in deze gevolgen zette Fontys een survey uit. Deze survey (zie ook kader rechterpagina) bevatte zowel vragen over de stageplek en welke activiteiten de zio’s nog konden uitvoeren, als vragen over de overgang naar digitale zorg en over de mate waarin de organisatie oog had voor digitale inclusie.

Online therapie
75 studenten van de opleidingen logopedie, fysiotherapie, MBRT, podotherapie, sociale studies en verpleegkunde deden mee aan het onderzoek. Een belangrijk aspect van de survey was om te inventariseren in hoeverre de zorginstellingen overschakelden op online therapie. Op de vraag ‘Is je stageadres overgeschakeld op online therapie?’ antwoordden 35 respondenten dat dit het geval was, bij 24 gebeurde dit niet en 16 wisten dit niet.

Opvallend is dat er een grote diversiteit aan online programma’s gebruikt werd, maar dat ook vaak ‘gewoon’ werd gebeld of filmpjes werden opgenomen en op de website geplaatst. Als er geen gebruik werd gemaakt van online therapie, dan was de reden veelal dat het niet mogelijk was, bijvoorbeeld als er specifieke apparatuur voor onderzoek of therapie noodzakelijk was. Ook werd online therapie niet altijd als wenselijk gezien, door bijvoorbeeld een storende omgeving die de therapie belemmerde of weinig motivatie vanuit de cliënten om de therapie online te volgen.

Digitale (on-)mogelijkheden
Een belangrijk aspect van digitale inclusie is oog hebben voor de digitale mogelijkheden en vaardigheden van de doelgroep. De meerderheid van de respondenten (n=44) had de indruk dat de organisatie oog had voor mensen die (mogelijk) geen online therapie konden volgen. Wanneer medisch noodzakelijk, werd nog fysiek therapie gegeven. Mocht dit niet mogelijk zijn of mocht de klacht niet medisch noodzakelijk zijn, dan werd veelal overgeschakeld op online therapie. Wanneer dit door het ontbreken van digitale middelen/vaardigheden niet kon, dan werd telefonisch contact gehouden of werd de behandeling uitgesteld. Ook werd er (veelal bij therapie bij kinderen) nog gebruik gemaakt van brievenpost om therapiemateriaal te sturen.

Deze respondenten gaven aan dat hun stage-instelling keek naar de behoeftes en wensen van de persoon, de leeftijd, situatie (toegang tot online therapie) en klacht/noodzakelijkheid in de beslissing tot online therapie. Er werd voornamelijk aandacht besteed aan technische aspecten; of bijvoorbeeld cliënten beschikking hadden over een computer. Voornamelijk logopedisten in opleiding gaven aan dat bijvoorbeeld bij de behandeling van kleine kinderen een inschatting moest worden gemaakt van het concentratievermogen.

16 respondenten gaven aan niet te weten of er online therapie werd gegeven en 31 respondenten hadden de indruk dat de stagebegeleider er niet op lette of mensen (mogelijk) geen online therapie konden volgen. Ze gaven als reden dat dit niet van toepassing was voor hun instelling of dat er enkel telefonisch contact plaatsvond. Verder werd benoemd dat veel online materiaal enkel in het Nederlands beschikbaar was waardoor onvoldoende rekening werd gehouden met ouders die geen Nederlands spraken.

Het kwam volgens meerdere respondenten ook voor dat cliënten die geen/verminderde toegang tot of weinig digitale vaardigheden hadden, aangaven geen tijd te hebben voor online therapie en daardoor geen therapie ontvingen. Ook gaf een respondent aan dat er te weinig rekening werd gehouden met ouderen zonder digitale vaardigheden. Een andere respondent benoemde dat het lastiger is om uitleg te geven aan mensen, ook als bijvoorbeeld het zicht een probleem is. Tot slot gaf een aantal respondenten aan dat er geen rekening werd gehouden met de digitale middelen/vaardigheden die zij zelf als studenten hadden.